
Van Liere: ‘In 1970 solliciteerde ik voor de baan van technisch ambtenaar – ook wel dijkbaas – op Noord-Beveland. We verkochten ons huis in Kloetinge en trokken in de dienstwoning in Kamperland, die hier in 1949 gebouwd is.’ Naast de technisch ambtenaar werkten in de Vlietepolder kantonniers, die het zware werk deden. Er waren steenzetters en grondwerkers, die de dijken continu onderhielden en repareerden bij stormschade of een dijkval. Van Liere: ‘Het was een zwaar beroep, veel mensen kregen last van hun rug. De basaltblokken zijn groot en niet allemaal even hoog. Het was de kunst om ze niet op te hoeven tillen, maar te rollen – en dan zo dat ze in de dijk allemaal op precies gelijke hoogte uitkwamen. Echt vakmanschap.’
Calamiteuze polder
De Vlietepolder, waar het Dijkhuisje aan ligt, was een calamiteuze polder. Elke polder betaalde zijn eigen dijk vanuit pachtopbrengsten, maar bij een calamiteuze polder werd de dijk deels bekostigd vanuit het Rijk. De polder werd bij koninklijk besluit calamiteus verklaard. Tot 1959 had iedere polder zijn eigen ‘dijkbaas’, een technisch ambtenaar. Zo’n technisch ambtenaar van een calamiteuze polder werd door het Rijk benoemd. Toen ging het systeem op de schop en kreeg Zeeland negen waterschappen. Noord-Beveland kreeg een eigen, klein waterschap. In 1980 ging het samen met Zuid-Beveland, in 1996 fuseerde dit waterschap met Schouwen-Duiveland, Tholen en Walcheren tot Waterschap Zeeuwse Eilanden. Door mechanisatie werden de eenheden groter, de buitendienst steeds kleiner. In 2011 fuseerde Zeeuwse Eilanden met Zeeuws-Vlaanderen. En zo ging Zeeland in 50 jaar tijd van honderden waterschappen en ‘polders’ naar één groot waterschap: Scheldestromen.

De diepte meten
Voor Van Lieres huis, de oude dienstwoning, staat een oude raaipaal met het huisnummer erop. Die paal was nodig om dieptepeilingen uit te kunnen voeren. Vanaf de peilboot, eerst nog een roeibootje, werd op verschillende plekken de diepte gemeten. Vervolgens werd met behulp van de peilraaien de diepte van de vooroever van de dijk op de exacte locatie gemeten. ‘Je kunt je voorstellen dat dat lastig werk is, zeker met hoge golven. Later werd het makkelijker, toen kregen we moderner materieel. Om de hoogte van de waterstand te kunnen meten, werd in het Dijkhuisje een peilschaal geïnstalleerd. Ook dat had wel voeten in aarde: om de peilschaal te laten werken was elke week een nieuwe gasfles nodig en verving een kantonnier elke twee dagen de inkt.’

Dijkwacht in het holst van de nacht
Zo’n tien keer per jaar werd de ploeg opgeroepen voor een dijkwacht, vaak bij springtij en zware noordwesterstorm. Dan werd de dijk nauwlettend in de gaten gehouden, tot de storm voorbij was. Van Liere vertelt: ‘We deden onze eigen peilingen en hadden een lijntje met de Stormvloedwaarschuwingsdienst van het KNMI. Het KNMI belde als er zware storm op komst was, vaak ‘s nachts. Het was mijn taak om de kantonniers op te roepen. In het begin had nog niet iedereen een telefoon, dus ging ik – bij nacht en ontij – bijvoorbeeld naar Colijnsplaat om bij de eerste kantonnier op het raam te kloppen. Als hij eenmaal wakker was, trommelde hij de rest op. Vaak kwamen ze gewoon op de fiets naar het Dijkhuisje – terwijl je bij zo’n storm niet eens op de kruin van de dijk kon staan zonder eraf te waaien.’
Het Dijkhuisje had een telefoon, maar geen stroom. ‘Wij waren eraan gewend. We hadden petroleumlantaarns die je op kon pompen, die gaven goed licht. Maar ik weet nog dat er een keer een televisieploeg kwam om ’s nachts een reportage te maken van een dijkwacht. Ze waren al aan de late kant, we wilden net weer weggaan. Ze wilden het toch graag door laten gaan en installeerden al hun spullen. Toen alles eindelijk geïnstalleerd was, vroegen ze: “En waar is het stopcontact?” Tja, die gingen dus onverrichter zake naar huis.’

Dijkverzwaring in twee etappes
Oorspronkelijk zou de Oosterscheldekering een gesloten dam worden, net als de Grevelingen. Het werd politiek gezien een heet hangijzer. In de jaren ’70 werd een gewijzigd voorstel aangenomen waardoor de Oosterschelde in open verbinding met de Noordzee zou blijven. De bouw van de kering vertraagde en werd uiteindelijk pas in 1986 voltooid. Men vreesde voor de oude zeedijken van voor 1953 – zouden die het wel houden als het tij nog langer vrij spel zou hebben? Van Liere: ‘Het is ook echt wel eens spannend geweest. Na een zware storm vonden we af en toe het vloedmerk aan de binnenkant van de dijk: het water was dus over de dijk geslagen.’
Om droge voeten te houden werd de dijk in 1980 verhoogd. Een deel van de achterliggende polder werd daartoe in beslag genomen en ook de keet van de kantonniers moest wijken. De historische Muraltmuurtjes – ooit bedoeld om het land te beschermen – verdwenen onder een laag zand en klei. Het Dijkhuisje bleef staan en ‘verplaatste’ daardoor van de kruin van de dijk naar de huidige locatie: midden in de dijk. Later werd de glooiing van de dijk – ook niet stevig genoeg – nog eens aangepakt. Dijkwerkers van Rijkswaterstaat en het waterschap werkten daar eensgezind aan mee.

In 1986, toen de Oosterscheldekering in gebruik werd genomen, stopte de bedrijvigheid in het Dijkhuisje. Van Liere bleef tot na zijn pensioen in 2004 betrokken bij de dijken van Noord-Beveland – in 2010 zette hij pas echt een punt achter tientallen jaren werk. Decennia waar ongelofelijk veel veranderd is: van peilbootjes, handmatig dijken repareren en kantonniers zonder vaste telefoon, naar de digitale tijd vol mechanisatie met een minimale buitenwacht. En toch blijft ook in deze tijd een vraagstuk als waterveiligheid minstens zo actueel als 50 jaar geleden.
Met dank aan Bas van Liere